3.3 Pluimveehouderij en pluimveeketens

Ontwikkelingen in de sector

De pluimveehouderij is verantwoordelijk voor slechts circa 3% van de emissies uit de veehouderij. Pluimveeproducten hebben dan ook een lage klimaatimpact. Bij de pluimveehouderij is er nog geen partij geweest die zich opwerpt als regisseur van een aanpak van emissies in de hele pluimveeketen. Complicerende factor is dat er drie verschillende takken zijn, namelijk de pluimveevleesproductie (circa 700 bedrijven), de pluimvee-ouderdieren (circa 275 bedrijven) en de productie van eieren (circa 1.250 bedrijven). Nederland bevat een concentratie van toeleverende bedrijven, die voordeel hebben van elkaars aanwezigheid, zoals fokmateriaal, broedmachines, stalinrichting, voeradditieven, slachterijapparatuur en apparatuur voor verwerking. De Food and Agriculture Organization of the United Nations (FAO) concludeert dat pluimvee, qua omzetting van plantaardig in dierlijk eiwit veruit de meest efficiënte vorm van dierlijke productie is (ref..). Maatschappelijke trends zijn de wens voor een lagere bezetting in stallen en trager groeiende dieren. Duurzaamheidsthema’s zijn vooral ammoniak en fijnstof. Vooral bij concentratie van intensieve veehouderijbedrijven kan er weerstand optreden. Dierziekten (bijvoorbeeld vogelgriep) en voedselveiligheid (bijvoorbeeld de fipronil-affaire) zijn ook onderwerpen die aandacht blijven vragen van de sector.  

Maatregelen en resultaten

De toepassing van de erkende maatregelen voor energie (zie hoofdstuk 2.3) is ook in de pluimveesector de afgelopen jaren flink gestegen (CLM, 2018). Het is niet bekend welk deel van de bedrijven boven de grens van 50.000 kWh/jaar of 25.000 m3/jaar zit. In tabel zeven is de stand van zaken begin 2018 weergegeven. Dit is gebaseerd op een onderzoek van CLM (ref) en kan enkele procenten afwijken. Naast energie zijn een aantal andere maatregelen mogelijk voor broeikasgasreductie. Er is gevraagd naar hoofdgroepen, zoals ‘maatregelen aan het voer’. Daarbij is niet doorgevraagd wat exact de aard is van die maatregelen, zoals welk deel van het voer zelf wordt geproduceerd of welke voeradditieven zijn toegepast.   

Tabel 7. Overzicht van implementatie van maatregelen begin 2018

Maatregel

Leghennen

Vleespluimvee

Ouderdieren

1. Erkende maatregelen energiebesparing

Muurisolatie verwarmd dierverblijf

79%

69%

69%

Dakisolatie verwarmd dierverblijf

91%

71%

85%

Frequentieregelaar op ventilatoren

93%

86%

92%

Energiezuinige verwarming

30%

57%

42%

Automatische regeling CV-watertemperatuur

16%

37%

39%

Warmtewisselaar

40%

43%

50%

Warmtepomp

14%

11%

  8%

Isolatie dak/muren

95%

69%

85%

Energiezuinige klimaatbeheersing

56%

52%

61%

Beperking van het vermogen binnenverlichting

95%

69%

81%

Beperking van het vermogen buitenverlichting

61%

34%

31%

Isoleren van warmwaterleidingen

37%

54%

19%

Energiezuinige opwekking warm tapwater

14%

23%

  8%

(Geen maatregelen)

(  0%)

(  6%)

(  0%)

2.  Maatregelen hernieuwbare energie

Zon-PV

45%

48%

40%

Zon-Warmte

  8%

-

-

Wind

-

  6%

-

Biogas

  5%

10%

-

Houtkachel

-

32%

-

(Overweegt maatregelen)

(18%)

(19%)

(35%)

3.  Overige maatregelen broeikasgasreductie

Minder kunstmest

18%

  6%

10%

Maatregelen aan het voer

20%

26%

25%

Mestopslagen

20%

  3%

  0%

Diermanagement

  3%

13%

  0%

Bodem maatregelen

  8%

  3%

  0%

Mede als resultaat van deze maatregelen is de carbon footprint van pluimveevlees gedaald van 3,49 kg CO2/kg pluimveevlees in 1990 naar 1,90 kg CO2/kg pluimveevlees in 2016, een afname van 46 % (Blonk, 2018). De opbouw van de footprint is opvallend, zoals blijkt uit figuur negentien.  Energie uit mest (kippenmestverbranding) en benutting van bijproducten (slachterij) leveren meer energie dan in de dierhouderij wordt gebruikt, waardoor de totale footprint uitkomt op 1,90 kg CO2/kg pluimveevlees. Verder is te zien in figuur éénentwintig dat slechts circa 24% van de emissie in 2016 in Nederland plaatsvindt, en circa 76% in het buitenland, met name gerelateerd aan de inkoop van voer. Het aandeel in de footprint van de emissie in Nederland daalde zelfs met 65%.

Trend en regionale uitsplitsing van carbon footprint (excl. LUC) voor vleeskuikens

Figuur 21. Carbon footprint voor vleespluimvee in 1990 en 2016 (Blonk, 2018)

Tussen 1990 en 2016 daalde de carbon footprint van pluimveevlees in Nederland met 46%. Energiebesparing in vleeskuikenstallen had significante invloed, waardoor het gasgebruik per dierplaats met ruim 40% daalde. De daling van de carbon footprint van pluimveevlees is daarnaast gedaald doordat de efficiency van vleesproductie toenam. Met name was er minder voer nodig per kg groei.

Ook de carbon footprint van kippeneieren is gedaald van 2740 kg CO2/ton kippenei in 1990 naar 1700 kg CO2/ton kippenei in 2016, een afname van 38% (Blonk, 2018). De opbouw van de footprint vertoont een vergelijkbaar beeld als pluimveevlees, zoals blijkt uit figuur twintig. Energie uit mest (kippenmestverbranding) levert ongeveer de helft van het energiegebruik van de dierhouderij.  Ook is te zien in figuur tweeëntwintig dat slechts circa 40% van de emissie in 2016 in Nederland plaatsvindt en circa 60% in het buitenland, met name gerelateerd aan de inkoop van voer.

Figuur 22. Carbon footprint voor eieren in 1990 en 2016 (Blonk, 2018)

Uit figuur tweeëntwintig blijkt dat de grootste reductie optrad bij de dierhouderij. Na 1990 zijn systemen met drijfmest in de pluimveehouderij geheel vervangen door systemen met vaste mest, waardoor de emissie aanzienlijk daalde. In tegenstelling tot de vleeskuikens is het energiegebruik in de leghennensector licht gestegen. Een verklaring hiervoor vormt het sterk gestegen aandeel emissiearme stallen, waarbij pluimveemest gedroogd wordt. Deze stallen kennen een relatief hoog elektriciteitsgebruik. De daling van methaan en lachgas is echter veel groter dan de stijging van kooldioxide, waardoor er een aanzienlijke netto daling van de emissies is.