2.4 Ontwikkelingen bij agrarische ondernemers
Er zijn gedurende de looptijd van het convenant elke drie jaar grote telefonische enquêtes (500 ondernemers) gehouden om de ontwikkelingen bij agrarische ondernemers te kunnen volgen. Onderstaand is de ontwikkeling in de sectoren beschreven, inclusief de voortgang in kennis, houding en gedrag.
Kennis
Circa 70% van de ondernemers is zich bewust dat hun bedrijf broeikasgassen uitstoot. Het merendeel associeert dit met het gebruik van energie. Ook dieren en mest worden genoemd als mogelijke bronnen, maar door minder ondernemers (figuur tien).

Figuur 10. Kennis van bronnen van broeikasgassen
Circa 40% van de ondernemers kent kooldioxide als broeikasgas, terwijl methaan bij slechts 20% bekend is. Nog eens 20% denkt dat ammoniak een broeikasgas is, terwijl lachgas slechts door 8% wordt genoemd. Overigens kan ammoniak worden gezien als een indirect broeikasgas, omdat lachgas gevormd kan worden als ammoniak neerslaat op de bodem.
Belang en houding
In afnemende volgorde vinden ondernemers energiebesparing (zeer) belangrijk (gemiddeld ruim 80%), duurzame energie (circa 70 %) en reductie van broeikasgassen (circa 60%, zie figuur elf).

Figuur 11. Het belang van energiebesparing, hernieuwbare energie en broeikasgasreductie
De houding ten aanzien van broeikasgasreductie vertoont grote fluctuaties over de jaren (figuur twaalf). Op de vraag “Bent u in principe bereid de emissie van broeikasgassen te reduceren?” varieerde het aantal antwoorden “Nee” van 16% (2012) naar 43% (2015) naar 18% (2018).

Figuur 12. Houding ten aanzien van broeikasgasreductie
Er zijn 25 diepte-interviews uitgevoerd om de oorzaken van de veranderingen in attitude te achterhalen, met name de stijging van het aantal ondernemers dat niet bereid is maatregelen te nemen in 2015. Die wijziging in attitude gold voor alle sectoren. Onzekerheid bij de maatregelen, inclusief de samenhang met andere maatregelen (fosfaat) die de overheid vroeg, is het meest genoemd als factor. Echter ook andere factoren, met name de economische situatie, zijn ook vaak genoemd als reden.
Gedrag
De wijzigingen in attitude zijn niet ten koste gegaan van het gedrag: ondernemers zijn gewoon doorgegaan met de implementatie van maatregelen. Bedrijven die meer dan 50.000 kWh/jaar aan elektriciteit of 25.000 m3 aardgasequivalenten per jaar gebruiken zijn verplicht energiebesparingsmaatregelen te nemen met een terugverdientijd van minder dan vijf jaar. Sinds juli 2017 is een lijst met erkende maatregelen van kracht die voldoen aan een terugverdientijd van minder dan 5 jaar. Landbouwbedrijven kunnen deze lijst gebruiken als onderbouwing. In hoofdstuk drie is bij de verschillende sectoren vermeld welk percentage van de erkende maatregelen uit de Wet Milieubeheer inmiddels zijn geïmplementeerd. Figuur dertien toont dat in 2018 circa 97% van de ondernemers één of meerdere maatregelen voor energiebesparing heeft geïmplementeerd.

Figuur 13. Implementatie van energiemaatregelen in de landbouw (exclusief glastuinbouw)
Ook met de implementatie van hernieuwbare energie zijn grote stappen gezet. Van 10% van de ondernemers in 2012, naar ruim 34% in 2018. Nog eens 32% overweegt om in nabije toekomst hernieuwbare energie te gaan produceren. Bijna 30% van de geïnstalleerde systemen betreft zonne-energie. Geothermie is niet vermeld, omdat dat vooral in de glastuinbouw voorkomt.

Figuur 14. Voortgang implementatie van hernieuwbare energie
Vooralsnog zijn er nauwelijks incentives voor ondernemers om met methaan en lachgas aan de slag te gaan. Ondanks een grote communicatiecampagne vanuit de sector tussen 2012 en 2015 is de kennis daarvan niet toegenomen en de attitude varieert. Toch zijn er positieve veranderingen in gedrag merkbaar. De vraag of ondernemers de emissie van broeikasgassen al reduceren, wordt door circa 35% positief beantwoord. Hierbij komt een interpretatiekwestie naar voren. Ruim 97% van de ondernemers doet aan energiebesparing, toch associeert nog steeds slechts een klein deel dat met broeikasgasreductie. In alle categorieën is een stijging van de implementatie van maatregelen waargenomen. In afnemende volgorde gaat het om energiebesparing (27%), kunstmestreductie (15%), voermaatregelen (11%), bodemmaatregelen (10%), diermanagement (7%) en maatregelen aan mest (5%). De ontwikkeling over de jaren is weergegeven in figuur vijftien.

Figuur 15. Voortgang implementatie van klimaatmaatregelen
Alle cijfers zijn vergeleken met de data van Wageningen Economic Research (WEcR, Binternet). Vastgesteld is dat de cijfers voor 2012 en 2015 binnen enkele procenten overeenkomen. Voor individuele sectoren kunnen de afwijkingen groter zijn. Voor 2018 zijn nog geen cijfers beschikbaar van WEcR.
De glastuinbouw en de natuur, bos, landschap en houtsector (NBLH) zijn in de enquêtes buiten beschouwing gelaten. De glastuinbouw heeft een eigen innovatie- en actieprogramma (Kas als Energiebron). De bereidheid om energie te besparen en duurzame energie toe te passen in de glastuinbouw blijkt uit de hoeveelheid deelnemers aan het cursusprogramma Het Nieuwe Telen. Daarnaast vallen de investeringen in aardwarmte en bio-energie op.
De NBLH sector kan niet zonder meer worden vergeleken met andere primaire sectoren. De inzet van de NBLH sector van afgelopen jaren heeft bewerkstelligd dat door toegenomen kennis en inzicht bij ‘de achterban’, beheer en oogstmethoden worden toegepast die in toenemende mate gericht zijn op het verwaarden van vrijkomend materiaal uit de terreinen. De sector vormt daarmee een cruciale schakel in zowel het verwaarden van biomassa, het vastleggen van koolstof en de productie van hernieuwbare energie. Afgelopen voorjaar is de sector in het kader van het klimaatakkoord pro actief gestart met een vijftiental klimaatpilots die vooral gericht zijn op ‘doen’. Dit gebeurt in samenwerking met een groot aantal partners uit deze sector.
Samengevat vindt de agrarische sector in afnemende volgorde, energiebesparing (circa 85%), hernieuwbare energie (circa 70%) en broeikasgasreductie (circa 60%) belangrijk. Wijzigingen in attitude lijken vooral te worden ingegeven door externe factoren. Met name onduidelijk overheidsbeleid en de slechte economische situatie in 2014/2015 is vaak genoemd als factor in de negatieve attitude in 2015. Tegelijkertijd maakt de sector op alle gebieden goede vorderingen met de implementatie van maatregelen.