1.1 Doel van dit rapport

De partners van het ‘convenant Schone en Zuinige Agrosectoren”, kortweg Agroconvenant, werken al sinds juni 2008 op gestructureerde wijze aan energie en klimaat in de landbouw. Regelmatig is de voortgang gerapporteerd . Dit rapport beschrijft de ervaringen van de afgelopen tien jaar en reflecteert op de gestelde doelen, zowel vanuit klimaat- en verduurzamingsperspectief als vanuit het handelingsperspectief van ondernemers.

Het Agroconvenant dateert van 2008 en heeft diverse ontwikkelingen in de landbouw, inclusief een aantal kabinetten en beleidsbijstellingen, overleefd. Waar in 2008 de nadruk vooral lag op de productie van hernieuwbare energie, ligt de focus na de herijking van het convenant in 2017 vooral op het werken aan klimaatdoelen. RVO.nl heeft de convenantpartners in de afgelopen periode gefaciliteerd met vele activiteiten, waarbij waardevolle inzichten zijn ontstaan. Dit rapport beschrijft deze inzichten en reflecteert op de gestelde doelen, waarbij getracht is om een genuanceerd beeld te schetsen van de complexiteit van het realiseren van doelstellingen. Daarbij komen zowel het klimaat- en verduurzamingsperspectief, als het handelingsperspectief van de ondernemer aan bod. De cijfers zijn afkomstig uit de landelijke monitoring (CBS, PBL, ER, NIR, NEV), aangevuld met specifieke studies van CLM, Blonk, WEcR en info van CBS data.

1.2 Observaties bij de realisering van klimaatdoelen

De agrosectoren zijn als enige sector in Nederland doorgegaan met het ambitieuze Schoon & Zuinig programma uit 2008. En ze liggen goed op koers om de meeste doelen in 2020 te realiseren. Op hoofdlijnen heeft het convenant goed gewerkt, zoals blijkt uit de volgende observaties:

  • De werkgroepen van het convenant vormden de basis van een stevig netwerk. Dankzij de samenwerking, met onder andere de bos- en houtsector, is er synergie ontstaan tussen ketens en zijn er diverse cross-sectorale verbanden ontstaan.
  • Op hoofdlijnen zijn de doelen van het convenant gerealiseerd, met uitzondering van het doel voor energie uit biomassa.

  • De totale emissie van broeikasgassen uit de landbouw is tussen 1990 en 2016 met 19% gedaald. Dit is conform de berekening van Emissieregistratie (ER).

  • De landbouw (inclusief glastuinbouw) heeft een cruciale rol gespeeld bij de ontwikkeling van hernieuwbare energie in Nederland. Bijna de helft van het budget van de SDE+ over de afgelopen tien jaar is gerealiseerd met betrokkenheid van de landbouwsector.
  • Er is veel draagvlak voor energieneutrale sectoren, zoals de energieneutrale melkveehouderij. Inmiddels wordt ruim 80% van het finaal eindgebruik van de landbouw (zonder glastuinbouw) aan hernieuwbare energie opgewekt.
  • Er is een continue verbetering geregistreerd in het gedrag van ondernemers en er is een meer integrale benadering gerealiseerd.
  • Door de landbouwsector zijn de afgelopen periode miljarden geïnvesteerd in stalaanpassing voor dierenwelzijn, ammoniak, geur en fijnstof. Grotere dierplaatsen, luchtfilters en biofilters zorgden daarbij vaak voor een hoger energiegebruik. Impulsen vanuit het convenant, zoals studiegroepen en Energy Tours, zorgden voor een meer integrale benadering bij ondernemers.  
  • Vanuit het Agroconvenant is veel aandacht geweest voor een beter zicht op hernieuwbare energie in de landbouw, samen met onder andere CBS, Wageningen Economic Research (WEcR) en consultants. 

Hoewel het convenant op hoofdlijnen goed heeft gewerkt, zijn er ook lessen te trekken, met name over de buitenlandeffecten van maatregelen bij het realiseren van klimaatdoelen.   

1.3 Complexiteit van de klimaatimpact van de Nederlandse

Circa 60% van het oppervlak in Nederland is landbouwgrond en nog eens ruim 10% is bebost gebied. In 2016 wordt circa 14% van de totale Nederlandse emissie van broeikasgassen aan de landbouw toegeschreven (ER). Het betreft in afnemende omvang methaan (50%), kooldioxide (27%) en lachgas (23%). Er zijn internationale afspraken gemaakt over de wijze van berekenen van de emissies, om verschillende landen te kunnen vergelijken. Daarom wordt de omvang van de emissies omgerekend naar CO2-equivalenten, waarbij CO2 op een factor één is gesteld. Voor methaan wordt een factor 25 gehanteerd en voor lachgas een factor 298, voor omrekening naar CO2-equivalenten. Deze factoren zijn ontleend aan de richtlijnen van UNFCCC (UNFCCC, 2007). Vele publicaties noemen andere emissies voor de landbouw, omdat die rapporten hun bestaansrecht ontlenen aan verschillende gebruiksdoeleinden. Daardoor worden andere factoren of andere systeemgrenzen gehanteerd: CO2-emissie verklaard. Wel gaan de publicaties uit van dezelfde broninformatie, namelijk Emissieregistratie. Dit systeem deelt economische sectoren zodanig in, dat de bijdragen van b.v. de zuivelketen aan de nationale emissie in diverse sectoren terechtkomen. Zo komt de methaanemissie bij de landbouwsector, kunstmest en verwerking van zuivel bij de industrie en brandstofgebruik bij het transport. Productie van hernieuwbare energie vermindert vooral de inzet van fossiele brandstoffen bij elektriciteitsproductie, die aan de energiesector wordt toegeschreven. De methode die de Emissieregistratie hanteert is erop gericht de directe emissie in een land zo goed mogelijk in beeld te brengen, waarbij het belangrijk is dat dubbeltellingen worden voorkomen bij het optellen van sectoren. De methode is niet bedoeld en daarmee ook minder geschikt om een goed zicht te krijgen op de emissie van een productieketen. Van alle sectoren is de systematiek van het vastleggen en toerekenen van emissies in de landbouw wellicht het meest complex: 

  • Driekwart van de landbouwemissie komt van dieren en bodems, en is door het biogene karakter veel moeilijker kwantificeerbaar dan de emissie uit fossiele brandstoffen. Het gaat om veel verschillende bronnen (dieren) of diffuse bronnen (bodems), waarbij veel variabelen een rol spelen. Vooral de emissies van methaan en lachgas kennen een grote mate van onzekerheid. Ze worden bepaald op basis van landbouwtellingen en emissiefactoren. De totale onzekerheid in de landbouwemissie is +/- 23% (RIVM, 2018). Individuele bronnen kunnen zelfs 100% afwijken.
  • Behalve het uitstoten van broeikasgassen wordt ook koolstof vastgelegd in bodems en bossen. De onzekerheid bedraagt vooralsnog +/- 100% (RIVM, 2018). Het blijkt lastig om CO2-vastlegging door biomassa en bodem in rekenmodellen te vatten. De EU verplicht alle lidstaten om ook deze broeikasgasprestaties te monitoren met als streven dat er door verandering in beheer en gebruik, zoals bosuitbreiding, netto emissies worden gereduceerd.

  • De landbouw is een gebruiker van energie, zowel direct in de vorm van bijvoorbeeld brandstoffen, als indirect door bijvoorbeeld kunstmest. Daarnaast is de landbouw een producent van zowel directe energie uit wind of zon, als indirect energie, in de vorm van bijvoorbeeld biomassa. Dit geeft allerlei afbakenings- en toerekening vraagstukken, waarbij het resultaat van inspanningen van de boer niet altijd op zijn conto komt.
  • Zoals bovenstaand genoemd, is de bijdrage van de landbouw in het CO2 effect van de productie van hernieuwbare energie niet zichtbaar in de landelijke emissieregistratie. Ook het energieneutraal worden van de melkveehouderij is niet zichtbaar in de landelijke emissieregistratie, omdat de melkveehouderij vooral elektriciteit en diesel gebruikt. Het is van belang om de effecten van inspanningen van de sector ook daadwerkelijk zichtbaar te maken in de monitoring.

  • In het bedrijfsleven is een internationale ketenbenadering gangbaar, met focus op verlaging van de carbon footprint. De overheid gaat echter uit van een nationale afbakening in sectoren. Effecten in het buitenland worden niet meegenomen in de nationale emissieregistratie, maar wel in de carbon footprint, waardoor de trends kunnen afwijken. Overheid en bedrijfsleven kijken naar andere trends, waardoor de waardering van inspanningen en effecten uiteen kan lopen. Ter illustratie zijn beide trends van 1990 tot 2016 gepresenteerd in de onderstaande figuur voor varkensvlees (Blonk, 2018). De sectoremissie in Nederland werd hoofdzakelijk bepaald door methaan uit mest, waarbij mestsamenstelling en het aantal dieren belangrijke factoren waren. Ook daalde het gasgebruik in de varkenshouderij aanzienlijk. De carbon footprint toont daarnaast de totale systeemefficiency van varkensvlees, ongeacht het aantal dieren dat wordt verwerkt. Er wordt dan zichtbaar dat circa 40% van de emissie van varkensvleesproductie in het buitenland plaatsvindt. Ook de emissies van voerproductie en slachterij spelen dan een rol.        

Figuur 1. Carbon footprint versus sectoremissie in de varkenshouderij (Blonk, 2018)

Figuur 1. Carbon footprint versus sectoremissie in de varkenshouderij (Blonk, 2018).

  • Er zit dus spanning op het type maatregelen dat effectief is. Zo leidt het verkleinen van de veestapel weliswaar tot een lagere emissie in Nederland, maar het klimaateffect hangt af van de wijze waarop die productiekrimp elders wordt opgevangen. Focus op nationale en sectorale doelen stuurt het handelingsperspectief van ondernemers in een richting, die niet altijd beoogd of zichtbaar is. Daarbij bestaat een risico op verplaatsen of verschuiven van problemen, zonder de kansen te benutten (Blonk, 2018).
  • De landbouw kent behalve klimaat ook grote uitdagingen voor bijvoorbeeld ammoniak, fosfaat, geur, fijnstof, dierenwelzijn en water. Maatregelen voor methaan en lachgas grijpen vaak ook in op die gebieden. Mede daardoor is er nog weinig draagvlak bij ondernemers op dit gebied.
  • De monitoring van energiegebruik en opwekking van hernieuwbare energie in de landbouw is niet optimaal. Door het grote aantal ondernemingen in de primaire sector is individuele monitoring lastig, waardoor met steekproeven wordt gewerkt.

Wellicht de belangrijkste les van het convenant is dat een brede blik op de aanpak van het klimaatprobleem vereist is, door kansen te benutten zonder problemen te verplaatsen of te verschuiven.

1.4 Opbouw van dit rapport

In hoofdstuk twee is de voortgang bij ondernemers op het gebied van klimaat beschreven, inclusief hernieuwbare energie en energiebesparing. In hoofdstuk drie zijn de verschillende sectoren en ketens belicht met enkele praktijkverhalen achter de cijfers.